De maritieme
radio-examens tot en met Atlantic City 1947.
1. Historie.
Ongetwijfeld zijn
er mensen, die zich afvragen hoe het kwam dat de toenmalige PTT de maritieme
radio-examens afnam, terwijl men toch zou denken dat het zeevaartonderwijs de
aangewezen instantie zou moeten zijn. Hiervoor moeten we terug naar het begin
van de 20e eeuw.
Het Staatsbedrijf
PTT was tot 1989 een ambtelijke organisatie dat bedrijfsopleidingen kende welke
werden afgesloten met een vakexamen.
Oorspronkelijk
bestond PTT uit twee grote organisaties, de Post- en de Telegraafpoot. Later is
een derde organisatie ontstaan de Telefoonpoot. Deze organisaties,
hoofddirecties genoemd met aan het hoofd een hoofddirecteur, waren min of meer
autonoom, dat wil zeggen Post was totaal iets anders dan Telegraaf of Telefoon.
Alles wat er nieuw bij kwam diende te worden ondergebracht in een van deze
organisaties.
Het in deze
organisaties werkende personeel werd in twee groepen gescheiden, het
exploitatieve personeel en het hogere personeel. Tot het exploitatieve personeel
behoorden onder meer telefoonmonteurs, telefonisten, (landlijn)telegrafisten,
schrijvers, bestellers enz., mensen die het eigenlijke ambachtelijke werk deden.
Men kon na eerst vakexamens te hebben gedaan bijvoorbeeld opklimmen van monteur naar monteur 1, of van employé 3
naar bureauchef bijzondere diensten. Voor het hogere personeel waren er rangen van
aspirant referendaris tot en met
hoofdinspecteur met enige
sterren. Tegenwoordig spreekt men niet meer over rangen, maar van loonschalen en
zijn de vakexamens afgeschaft.
Daarnaast kende
men binnen de hoofddirecties een onderverdeling in dienstgroepen, zo had men
technischeambtenaren, telefoonambtenaren, telegraafambtenaren,
kustradiotelegraaf- en kustradiotelefoonambtenaren enz. elk met eigen
vakexamens.
De
kustradiotelegraafambtenaren van PTT waren dit geworden op basis van boven
genoemde ambtelijke vakexamens.
We voelen al dat
radiotelegraaf iets geheel anders is dan telefoon of telegraaf. Organisatorisch
klopte het dus niet.
Vanaf het begin
werd de radiodienst dan ook ondergebracht bij de Telegraafpoot en later toen men
de radiotelefonie in gebruik nam werd deze ondergebracht in de Telefoonpoot.
Niet voor lang overigens, want beide diensten werden door de radiodienst
uitgevoerd en dat gaf natuurlijk verwarring.
De vakexamens
radiotelegrafie en radiotelefonie waren in basis gelijk aan die van de examens
voor de certificaten radiotelegrafie en -telefonie, al hoewel er voornamelijk
bedrijfstechnisch gezien wel een discrepantie aanwezig
was.
Een en ander
heeft echter een historische achtergrond gehad.
De exploitatie
van radiostations aan boord van schepen is niet in handen geweest van het Rijk,
maar werd in het begin door een tweetal particuliere maatschappijen bedreven.
Dat waren Franse Compagnie
Radio-Maritime in Rotterdam en vanaf 1916 de Nederlandsche Telegraaf Maatschappij, Radio
Holland in Amsterdam.
Nu moeten we ons
voorstellen dat radiocommunicatie voor 1912 eigenlijk hoofdzakelijk bedoeld was
om berichten uit te wisselen tussen passagiers en hun contacten aan de wal,
daarnaast konden reders hun kapiteins opdrachten verstrekken en omgekeerd. Radio
aan boord kostte alleen maar geld en daar hielden de meeste reders niet van.
Buitenlandse maatschappijen waaronder Marconi en SAIT waren daarom de aangewezen
ondernemingen om tegen een vergoeding de radio aan boord te doen exploiteren.
Tijdens de 1e Wereld Oorlog was, gezien onze neutrale positie, een en
ander moeilijk te verwezenlijken. Dit was de reden dat in 1916 Radio Holland is
opgericht door de Nederlandse rederijen. Binnen enkele jaren werd, om dezelfde
reden, de Nederlandsche Seintoestellen Fabriek (NSF) opgericht. Apparatuur
levering door bijvoorbeeld Marconi was verboden, dus op deze manier kon Marconi
toch leveren.
Met de opleiding
tot scheepsradiotelegrafist heeft het Rijk ook weinig tot geen bemoeienis gehad.
De opleiding was in handen van zeevaartscholen, instituten, particuliere
cursussen enz.
Al in het
Reglement, behorende bij de eerste Radio-overeenkomst, gesloten te Berlijn op 3
november 1906, kwam een artikel voor, waarin de eis werd gesteld, dat de dienst
van het scheepsradiostation moest worden uitgeoefend door een radiotelegrafist
in het bezit van een certificaat, dat diende te zijn uitgereikt door de Regering
van het land, waartoe het schip behoorde. Daarmee werd derhalve de grondslag
gelegd voor het examen Radiotelegrafist. Let wel, er was toen alleen sprake van
één certificaat. Het onderscheid tussen 1e en 2e klasse is
pas later gekomen.
Toch zou het nog
enkele jaren duren voordat in Nederland tot instelling van het examen werd
overgegaan. Nederland behoorde tot de ondertekenaars van de Conferentie van
Berlijn en na het sluiten van die overeenkomst werd al spoedig de eerste
vergunning verleend voor de exploitatie van Nederlandse
scheepsradiotelegrafiestations, doch er bestond geen behoefte aan een
gelegenheid om het certificaat te verwerven.
De eerste
Nederlandse scheepsstations werden geëxploiteerd door de Compagnie de Télégraphie Sans Fils (SAIT) in Brussel, een onderneming met
licenties van de Marconi Maatschappij. Het was een goed georganiseerd bedrijf,
dat beschikte over behoorlijk onderlegd en geroutineerd personeel. Het
Nederlandse Bestuur (de Regering) volstond met een verklaring van deze
Maatschappij, waaruit bleek dat zowel de apparatuur als het personeel voldeed
aan de bepalingen van Berlijn, terwijl aan de directie de verplichting werd
opgelegd er zorg voor te dragen dat het geheim op de berichtgeving werd bewaard.
Op 17 december 1906 werd aan de NASM een Ministeriële Beschikking afgegeven,
welke later is vervangen door een Concessie van de
Koningin.
Aanvankelijk
werden door het Nederlandse Bestuur geen certificaten van bekwaamheid afgegeven.
Daar kwam pas verandering in toen de NASM er op dit punt toe werd gedwongen door
wetgeving in Amerika.
Wat was het
geval? Op 1 juli 1911 trad in de Verenigde Staten de United States Wireless Act in werking.
Hierin stond onder meer dat radiotelegrafisten, ook die aan boord van andere dan
Amerikaanse schepen, in Amerikaanse wateren een certificaat van bekwaamheid
moesten kunnen overleggen, dat was afgegeven door de Regering van het betrokken
land. Eigenlijk hetzelfde als in Berlijn was bedoeld. Het certificaat diende
echter een verklaring te bevatten, dat de betrokken Regering de radiotelegrafist
de verplichting tot geheimhouding had opgelegd.
Deze bepaling en
in het bijzonder die op de beëdiging, is de aanleiding geweest tot het instellen
van het examen in Nederland.
"Indien de
radiotelegrafisten zich toch persoonlijk moeten melden voor de beëdiging kunnen
ze meteen wel een examen afleggen", was de redenering van het Nederlandse
Gouvernement.
De chef
Technische Dienst van de Radiodienst, de heer H.J. Nierstrasz, dezelfde van het
kuststation Scheveningen Haven, begaf zich op vrijdag 9 juni 1911 met een
collega naar een locatie aan de Boompjes in Rotterdam om de eerste
twee kandidaten te examineren.
Het betrof de heren
B.J. Hattink van het ss "Rotterdam/PEA" en J. Raebel van het ss
"Wilis/PFG", beiden slaagden voor het
examen, geen van beiden bleef met seinen onder de 22 woorden per
minuut.
Het examen omvatte
de volgende onderdelen:
-
opnemen van morse schrift met een snelheid van minstens 20
woorden per minuut;
-
seinen met 20 woorden per minuut;
-
bekendheid met de wettelijke voorschriften van toepassing op de
radiotelegrafische berichtgeving;
-
bekendheid met het radiotelegrafische systeem van Marconi en het
afregelen van de daarbij behorende toestellen.
Opmerkelijk is
de hoge seinsnelheid die in die dagen werd gebezigd. Snelheden van 25 woorden en
erboven werden herhaaldelijk genoteerd.
Het jaar erop
kwam de Conventie van Londen, de tweede radioconferentie, tot stand. Hier werd
een dienstreglement vastgesteld met als belangrijk nieuwtje de bepaling in
Artikel X, dat er twee certificaten zouden bestaan, een certificaat
1e klasse en een 2e klasse.
Het verschil in
de exameneisen tussen 1e en 2e klasse bestond praktisch
alleen in de snelheid van seinen en opnemen. Voor de 1e klasse was
dat minstens 20 woorden en voor de 2e klasse minstens 12 woorden per
minuut.
Daarnaast was in
Artikel X een vrij nauwkeurige omschrijving gegeven van de schepen, waarop de
houders van certificaten 2e klasse, hetzij voor zelfstandige
dienstuitoefening, hetzij als Suppliant, konden worden toegelaten.
Deze nieuwe
bepalingen, die op 1 juli
Dit heeft menig
radio-officier hem later niet in dank afgenomen, het bleek koren op de molen van
de nautische dienst voor de bewijsvoering in de messroom, wie aan boord de
belangrijkste officieren waren.
Een en ander heeft
er toe geleid dat, bij wijze van proef, met de besturen van enkele
zeevaartscholen (Amsterdam, Rotterdam en Vlissingen) een regeling werd getroffen
in zake het geven van onderwijs in de radiotelegrafie aan die scholen. Het Rijk
zorgde voor de onderwijskrachten en waar nodig voor materieel.
Dat betekende
echter nog niet dat het certificaat kon worden behaald. De opleiding was beperkt
en leerlingen, die ongeveer aan de minimum eisen konden voldoen, werden in de
gelegenheid gesteld hun bekwaamheid te laten zien in tegenwoordigheid van de
Chef Radiodienst (de heer H.J. Nierstrasz). Als de uitslag gunstig was werd door
hem een aantekening op hun stuurmansdiploma gemaakt.
Om later als
suppliant te kunnen optreden diende, in overeenstemming met de bepalingen van
Londen, eerst het volledige examen te worden afgelegd voor het certificaat.
Deze tijdelijke
maatregel was echter niet bevredigend. De resultaten van de verscheidene scholen
waren niet even gunstig. Geen eenheid in onderwijs. In Vlissingen gaven niet
minder dan 6 docenten les. Het waren de beheerders van Rijksscheepsstations aan
boord van schepen van de Maatschappij Zeeland, die, als zij bij toerbeurt aan
wal waren, les gaven.
Bij het
hoofdbestuur van PTT begon men zich echter af te vragen of het wel juist was dat
PTT zich hoe langer hoe meer ging bemoeien met het onderwijs aan de
zeevaartscholen, terwijl de zeevaart toch werd behartigd door het Departement
van Landbouw, Nijverheid en Handel. Om een betere organisatie van dit onderwijs
te verkrijgen ging men in overleg met dit Departement. Dit heeft geleid tot het
werkelijk gewenste doel. Voor zover PTT zich met het lesgeven zou belasten
zouden de kosten aan PTT worden vergoed. Daarnaast werd besloten voor de
regeling van het onderwijs een examencommissie in te stellen. Deze commissie zou
de examenprogramma's samenstellen en de periodieke herziening van de
certificaten behandelen.
Bij Ministeriële
Beschikking No.14 van 5 januari 1914 werd officieel de Examen Commissie voor de Radiotelegrafie
ingesteld. Tot de eerste leden
van deze commissie werden benoemd de heren: H.J. Nierstrasz voorzitter, W.P.
Harsthalt plaats vervangend voorzitter, W.B.H. Meiners, I. Van Dam, M.J. Baak en
I. De Vries.
De heer Baak,
directeur van het Post en Telegraaf kantoor IJmuiden (Kanaalstraat), was later
bovendien beheerder van het bedieningsstation van PCH in IJmuiden. Hier ligt de
oorsprong van het feit dat, na het noodzakelijke scheiden van het zend- en het
ontvangstation, het kuststation in IJmuiden werd gesitueerd. Het kan vreemd
lopen in de geschiedenis.
De
examencommissie zette zich meteen aan het werk en ontwierp een programma naar de
grondslagen van Artikel X van Londen alsmede een examenreglement.
In het reglement
was de bepaling opgenomen dat het examen voor een ieder was open- gesteld.
Hiermee werd niet alleen gebroken met de regel dat alleen personen werden
toegelaten, die daarvoor door de Marconi-Maatschappij waren voorgedragen, doch
werd tevens beslist over een punt, waarover destijds de autoriteiten van mening
verschilden, te weten het al of niet toelaten van vrouwen !!
Dames excuses, ik
citeer:
"Waar bij ernstige
calamiteiten aan boord zoveel afhangt van de houding van de radiotelegrafist en
deze onder alle omstandigheden zijn kalmte moet kunnen bewaren en daarbij in
noodgevallen eerst op het laatste ogenblik zijn post aan boord zal mogen
verlaten, achten sommigen het aan ernstige bedenking onderhevig om vrouwen
gelegenheid te geven onder die omstandigheden op te
treden"......
Mij verschijnt de
21e eeuw het schaamrood naar de kaken!
De toenmalige
directeur-generaal, Jhr. Alting von Geusau, echter dacht er anders over, hij kon
niet inzien dat een vrouw aan boord niet even kalm en plichtmatig zou kunnen
zijn als een man. Hij wees er overigens wel op, dat het Nederlandse Bestuur
alleen het certificaat afgaf en zich niet bemoeide met de plaatsing aan boord
van schepen.
Als we bedenken
dat in de negentiende eeuw de gedachte had post gevat dat, "gezien hun hormonale
instelling, hysterie en dergelijke, alleen bij vrouwen voor zou komen" (iets dat
natuurlijk volkomen onzin is), dan kan men nu de conclusie trekken, dat de heer
Alting von Geusau toen behoorlijk zijn nek heeft uitgestoken. Men besloot toch
tot toelating over te gaan.
In de loop van
1920 kon Radio Holland de lokalen aan de Boompjes in Rotterdam niet langer
beschikbaar stellen en werd verhuisd naar het gebouw Poseidon aan de Westzeedijk
aldaar. Het lokaal van de Nederlandse Vereniging van Gezagvoerders en
Stuurlieden ter Koopvaardij.
Vanaf 1921 werden
de radio-examens afgenomen in het nieuwe gebouw van het Hoofdbestuur PTT te
's-Gravenhage. Het motief om Rotterdam als belangrijkste havenstad de voorkeur
te geven kon niet langer gelden; de kandidaten kwamen al spoedig uit alle
windstreken van ons land, waaronder de Waddeneilanden, Zeeland en Limburg.
Op 4 april 1921
werd de heer J.A. Bland van den Berg benoemd tot Inspecteur van de Kust- en
Scheepsradiotelegrafie (KSR), waarbij hij bovendien voorzitter werd van de
examencommissie radiotelegrafie. De heer J.A. Bland van den Berg, een voormalige
kapitein-luitenant ter zee (een traditie die bij KSR nog lang is voort gezet)
was op radiogebied geen vreemdeling. Gestudeerd aan de universiteit van Luik
(Ingenieur- électricien), daarna Koninklijk Instituut voor de Marine (officiers
opleiding) en chef van de radiodienst der Marine.
De inspectie Kust-
en Scheepsradiotelegrafie was ondergebracht bij de Hoofddirectie Algemene Zaken.
Geen Telegraaf, Post of Telefoon poot dus. We zien dat men met de maritieme
radiodienst organisatorisch geen raad wist, bovendien het onderdeel was zo klein
en bracht geen geld op.
PTT heeft kennelijk, ook later, nooit
goed begrepen dat de maritieme radiodienst een grote wereldnaam heeft opgebouwd.
"The
jewel in the crown".
PCH behoorde zeker
bij de 10 beste kuststations ter wereld, niet zozeer de verkeersomvang maar
zeker wat service verlening betrof.
In deze tijd nam
het aantal kandidaten nogal toe, ondanks de in datzelfde jaar ingestelde
verplichting tot het betalen van een examengeld à ƒ 10.- per persoon per keer. Hiermee wilde men
voorkomen dat kandidaten zich te lichtvaardig zouden opgeven. In 1923 werd een
aantal van 1063 examinandi bereikt. Er werd vrijwel het gehele jaar door
geëxamineerd.
Het examen werd
vanaf
Na 1923 nam het
aantal kandidaten af om pas weer toe te nemen na
De commissie
heeft echter voet bij stuk gehouden en niet meer getornd aan de gestelde eisen,
opdat het peil van de opleiding gunstig zou blijven beïnvloed, hetgeen
uiteindelijk ook is gelukt.
Zij was toen al van
mening dat de functie van radio-officier aan boord een belangrijke en
verantwoordelijke was en dat van zijn (of haar) bekwaamheid het wel en wee van
vele mensenlevens kon afhangen. In vergelijking met andere naties hebben de
Nederlandse radio-officieren een goede naam gekregen en behouden.
Naast het behalen
van radiotelegrafie certificaten kon men eveneens opgaan voor een zogenaamd Attest van vaardigheid in het opnemen van
radiotelegrafische tekens. Dit hield in, dat de houder blijk had gegeven in
staat te zijn minstens 7 woorden per minuut op te nemen van een zwak geluid op
de koptelefoon. De Schepenwet gaf hier ruimte voor en deze was gebaseerd op de
uitvoering van het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens
op zee van Londen 1914, welke echter nog niet in werking was getreden als gevolg
van het uitbreken van de eerste wereldoorlog. De genoemde Schepenwet is daarom
ook nooit in werking getreden, zodat dit attest feitelijk geen enkele
bevoegdheid bood. Slechts om enkele scheepvaart maatschappijen ter wille te zijn
is het in 1923 nog gebruikt. Bedoelde maatschappijen voeren op landen, die het
genoemde beveiligingsverdrag wel uitvoerden, waaronder Australië. De gelegenheid
deze proef af te leggen is op 31 mei 1929 opgeheven.
De derde radio
conferentie heeft ten gevolge van eerste wereldoorlog buitengewoon lang op zich
laten wachten. Pas in het najaar van 1927 kwam men bij elkaar te Washington.
Het reglement van
Londen heeft hier zeer aanzienlijke wijzigingen ondergaan. Kende Berlijn slechts
één certificaat en Londen al twee, Washington kwam met niet minder dan vijf
certificaten. Het certificaat voor radiotelegrafie 1e klasse, dat
voor 2e klasse, één voor radiotelefonist en een bijzonder certificaat
radiotelefonist, evenals een afzonderlijk certificaat telefonie voor kleine
vermogens.
De gestelde eisen voor
de radiotelegrafie certificaten werden eveneens verzwaard.
Washington
verordende dat zowel voor seinen als voor opnemen twee proeven moesten worden
afgelegd, te weten:
het certificaat
1e klasse,
- opnemen en seinen met een
snelheid van 20 woorden per minuut in code;
- opnemen en seinen met een
snelheid van 25 woorden per minuut
voor een tekst in de moedertaal.
het
certificaat 2e klasse,
- opnemen en seinen met
een snelheid van 16 woorden per minuut in code;
- opnemen en seinen met
een snelheid van 20 woorden per minuut voor een tekst in de
moedertaal.
Het vak
aardrijkskunde werd tevens in het pakket opgenomen.
De bepalingen van
Washington gaven verder aan het certificaat 2e klasse grotere
bevoegdheden. Zo mochten vanaf de datum van inwerking treden op
passagiersschepen naast een certificaat 1e klasse één of meer
certificaten 2e klasse aanwezig zijn, in tegenstelling tot het vorige
verdrag dat voor genoemde schepen alleen certificaten 1e klasse
vereiste. Het aantal kandidaten 1e klasse is vanaf de inwerking
treden van het verdrag van Washington op 1 januari 1929 sterk verminderd. De
gevolgen van Washington op de radio-examens brachten ook een uitbreiding met
zich mee van het aantal commissie leden.
Een ander nieuwtje was
dat voor het opnemen niet meer met de hand door de commissieleden behoefde te
worden geseind, maar dat daarvoor een machine, de creed, kon worden gehanteerd. Er waren
op die grond ook geen discussies meer mogelijk over het seinschrift van de
commissieleden. De ponsband loog niet.
Ten behoeve van de
examenkandidaten was een aantal middelen aanwezig, zoals optimaal functionerende
seinsleutels, waaruit een keuze kon worden gemaakt, bijgewerkte boekwerken en
een aantal technische onderdelen. Voor het laatste deel is na 1945 een aantal
unit-bordjes vervaardigd, die, gekoppeld, een compleet werkende zender konden
vormen.
2. De jaren na 1945.
Na de tweede
wereldoorlog zijn de examens als gevolg van de opeenvolgende Conferenties en de
technische ontwikkeling voortdurend aangepast. Wel is gebleven dat steeds in
drie fasen werd geëxamineerd en dat voor elke fase een voldoende moest worden
behaald alvorens men aan een volgende fase kon deelnemen.
Voor de periode na 1945
is het Reglement betreffende de radioberichtgeving behorende bij het
Internationaal Verdrag betreffende de verreberichtgeving van Atlantic City 1947
bepalend geweest.
3. De certificaten
radiotelegrafie en radiotelefonie.
Atlantic City geeft een
aantal minimum voorwaarden aan voor het behalen van de certificaten, waarbij de
betreffende Administraties vrij zijn het aantal examens, de verdere eisen en de
vereiste internationale taal te bepalen.
Voor het certificaat
radiotelegrafie 1e klasse waren de minimumvoorwaarden:
-
bedrevenheid in het zuiver seinen en zuiver op het gehoor ontvangen
van groepen code (letters, cijfers en leestekens door elkaar) met
een snelheid van 20 groepen per minuut en van een tekst in
verstaanbare taal, met een snelheid van 25 woorden per minuut.
Iedere groep code moet vijf tekens bevatten, waarbij elk cijfer of
leesteken voor twee tekens telt. Het gemiddelde woord van de tekst in
verstaanbare taal moet vijf tekens bevatten. De duur van elke sein- en
ontvangproef zal in het algemeen vijf minuten bedragen;
-
geschiktheid voor het zuiver overbrengen en het zuiver opnemen per
telefoon;
-
kennis in bijzonderheden van de reglementen, die van toepassing zijn op
de radioberichtgeving, alsmede kennis van de bescheiden betreffende de
prijsberekening van radioberichten;
-
kennis van de bepalingen van het Verdrag voor de beveiliging van
mensenlevens op zee, die op de radio betrekking hebben;
-
kennis van de algemene aardrijkskunde der wereld, in het bijzonder van de
voornaamste scheep- en luchtvaartverbindingen en van de belangrijkste wegen voor
de verreberichtgeving;
-
voldoende kennis van een taal die in de internationale berichtenwisseling
van de mobiele dienst veel wordt gebruikt. De kandidaten moeten in staat zijn om
zich op behoorlijke wijze zowel mondeling als schriftelijk in die taal uit te
drukken;
-
kennis zowel van de algemene beginselen van de elektriciteit als van de
theorie van de radiotelegrafie en radiotelefonie;
-
kennis van de afregeling en van de praktische werking van de
verschillende typen radiotelegraaf- en radiotelefoontoestellen in
gebruik bij de mobiele dienst, met inbegrip van de toestellen gebezigd
voor de radiopeildienst en het nemen van radiopeilingen, alsmede
algemene kennis van de beginselen van de werking van de andere
toestellen die gewoonlijk voor de radionavigatie worden
gebruikt;
-
theoretische en praktische kennis van de werking en het onderhoud
van toestellen, als machines voor levering van elektrische stroom,
accumulatoren enz., die gebruik worden voor het in werking stellen en
regelen van de radiotelegraaf- en radiotelefoontoestellen,
richtingzoekers en andere toestellen die gewoonlijk voor de
radionavigatie worden gebruikt.
-
praktische kennis nodig om met de aan boord aanwezige middelen
averij, welke tijdens de reis aan de radiotelegraaf- en
radiotelefoontoestellen en richtingzoekers kan ontstaan, te herstellen.
Over het certificaat
radiotelegrafie 2e klasse wordt dan gesproken over elementaire kennis
in plaats van kennis op het terrein van de techniek en taal. Wel is kennis
vereist van zowel de voorschriften als aardrijkskunde. Bedrevenheid in het
seinen en opnemen verschilt slechts in snelheid en er wordt alleen gesproken
over code met een snelheid van 16 woorden per minuut.
Naast de
certificaten radiotelegrafie bestonden de certificaten radiotelefonie.
Het Algemeen
certificaat radiotelefonie vereiste:
-
kennis van de eerste beginselen van de
radiotelefonie;
-
kennis in bijzonderheden van de regeling en de praktische werking van
de bij de radiotelefonie gebruikte toestellen;
-
bedrevenheid In het zuiver overbrengen en zuiver opnemen per
telefoon;
-
kennis in bijzonderheden van de Reglementen die van toepassing zijn op de
radiotelefonische berichtgeving en in het bijzonder van dat gedeelte van die
reglementen hetwelk betrekking heeft op de veiligheid van
mensenlevens.
Daarnaast het
Beperkt certificaat radiotelefonie dat het volgende vereiste:
-
praktische kennis van de bediening en werkwijze in de
radiotelefoniedienst;
-
bedrevenheid in het zuiver overbrengen en het zuiver opnemen per
telefoon;
-
algemene kennis van de reglementen, die van toepassing zijn op de
radiotelefonische berichtgeving en met name van dat gedeelte van die
reglementen dat betrekking heeft op de veiligheid van mensenlevens.
De beide certificaten
radiotelegrafie gaven de bezitter de bevoegdheid de radiotelefonie uit te
oefenen op elk scheeps- of luchtvaartuigstation.
De houder van een
Algemeen certificaat radiotelefonie mocht de radiotelefonie dienst uitvoeren op
elk scheeps- of luchtvaartuigstation wanneer het antennevermogen van de niet
gemoduleerde draaggolf 100 Watt niet te boven ging of in geval de bediening van
de zender slechts het gebruik van eenvoudige uitwendige schakelinrichtingen
vroeg en de constantheid van de frequentie door de zender zelf binnen de grenzen
van de toelaatbare afwijkingen werd gehouden dan mocht het antenne vermogen van
de niet gemoduleerde draaggolf tot 500 Watt zijn.
Voor het beperkt
certificaat radiotelefonie golden dezelfde eisen, maar sprak men over een
antennevermogen van respectievelijk 50 en 250 Watt. Het laatste werd
voornamelijk afgegeven voor de vaart in niet internationale wateren en visserij.
Aan een enkel examen
waarmee een certificaat kon worden behaald kon nog geen bevoegdheid worden
ontleend om als zodanig op te treden, daarbij behoorden ook praktische
leertijden, die eveneens internationaal waren voorgeschreven. Zowel de houder
van het certificaat radiotelegrafie 1e of 2e klasse mocht
als chef radio-officier optreden aan boord van schepen van de vierde en derde
categorie. Deze categorie indeling had betrekking op het voorgeschreven aantal
wachturen. De vierde categorie (HX) minder dan 8 uur per etmaal en de derde
categorie (H8) minstens 8 uur per etmaal. Om op te treden als chef
radio-officier aan boord van schepen van de tweede categorie (H16), minstens 16
uur wacht per etmaal, dienden certificaathouders van de 2e klasse
tenminste praktijk te hebben gehad gedurende 6 maanden als radio-officier aan
boord van een schip. Voor certificaten 1e klasse was voor deze
categorie tenminste 6 maanden praktijk aan boord van een schip of op een
kuststation vereist.
Alvorens chef van een
scheepsstation van de eerste categorie (H24) op te treden, 24 uur wacht per
etmaal, moest een radio-officier 1e klasse tenminste één jaar
praktijk hebben gedaan aan boord van een schip of op een kuststation.
Tot zover
F.
W. Blom.